Twee jaar geleden bracht Microsoft een datacenter tot zinken voor de kust van Orkney in een wild experiment.
Dat datacenter is nu uit de oceaanbodem gehaald en Microsoft-onderzoekers beoordelen hoe het heeft gepresteerd en wat ze ervan kunnen leren over energie-efficiëntie.
Geen mensen, weinig mislukkingen
Hun eerste conclusie is dat de cilinder vol met servers een lager uitvalpercentage had dan een conventioneel datacenter.
Toen de container ongeveer een halve mijl uit de kust van de zeebodem werd gehaald nadat hij daar in mei 2018 was geplaatst, waren slechts acht van de 855 servers aan boord defect.
Dat is heel goed te vergelijken met een conventioneel datacenter.
“Ons uitvalpercentage in het water is een achtste van wat we op het land zien”, zegt Ben Cutler, die leiding heeft gegeven aan wat Microsoft Project Natick noemt.
Het team speculeert dat de grotere betrouwbaarheid mogelijk verband houdt met het feit dat er geen mensen aan boord waren en dat er stikstof in plaats van zuurstof in de capsule werd gepompt.
“We denken dat het te maken heeft met deze stikstofatmosfeer die corrosie vermindert en koel is, en mensen die niet met dingen bonzen”, zegt Cutler.
Orkney werd door Microsoft voor de proef gekozen, deels omdat het een centrum was voor onderzoek naar hernieuwbare energie op een plek waar het klimaat gematigd was – misschien zelfs kil. Het idee was dat de kosten voor het koelen van computers lager zouden zijn als ze onder water stonden.